In heel Europa, inclusief Nederland, groeit het aantal daklozen. Een project dat hoopvolle resultaten boekt, krijgt nauwelijks vervolg. Om een beter beeld te krijgen, tellen Parijs en Berlijn hun daklozen. ‘Hele families in tentjes, dat zag je vroeger niet.’
Door Daan Kool & Sterre Lindhout 15 februari 2020, 05:00
Analyse DaklozenprobleemHoe helpt Europa deze mensen?
Wie in Europese steden om zich heen kijkt, ziet de sporen van mensen die overal wonen maar nergens thuis zijn. Daklozen zijn onderdeel van de stad: hun koepeltentjes in het park, hun diepliggende ogen en hun terugkerende vraag om een ‘kleine bijdrage voor de nachtopvang.’
En ze zijn met steeds meer hier in West-Europa, in landen waar het de afgelopen tien jaar economisch voor de wind ging. Landen met een lage werkloosheid, begrotingsoverschotten, landen die beroemd zijn, of waren, om hun royale sociale vangnetten.
Om een beter overzicht te krijgen, besloten Parijs en Berlijn eind januari hun daklozen te tellen. In deze ‘nacht van de solidariteit’ vonden vrijwilligers in de Franse hoofdstad zo’n 3.500 ‘buitenslapers’, zoals ze in vakjargon heten. In de Duitse hoofdstad waren het er krap 2.000.
Een uitslag die verschillende Berlijnse daklozen bij navraag ‘veel en veel te laag’ noemen. Ze zijn met minstens twee keer zoveel, schat Anja (33), die al vanaf haar 13de op straat leeft. ‘Veel collega’s hebben zich natuurlijk voor die tellers verstopt.’ In Amsterdam schat de GGD het aantal mensen dat buiten slaapt tussen de vijfhonderd en duizend.
Sowieso zijn deze buitenslapers het topje van een ijsberg. Daaronder hangt een grote groep minder zichtbare mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats. ‘Ik ben me rot geschrokken’, was de reactie van staatssecretaris Paul Blokhuis (ChristenUnie) op de cijfers die het CBS afgelopen najaar presenteerde over dakloosheid in Nederland. Het aantal mensen dat op straat of tijdelijk in een noodopvang slaapt, blijkt de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld, van 18 duizend naar ruim 39 duizend.
Daarnaast zijn er in Nederland nog tienduizenden ‘residentieel daklozen’, mensen die langdurig worden opgevangen. In Frankrijk en Duitsland zijn dat vele honderdduizenden. Overigens was de schrik van Blokhuis opvallend, omdat opvanglocaties in de Nederlandse grote steden al jaren luidkeels klagen over capaciteitsgebrek.
Volgens Freek Spinnewijn, de Vlaamse directeur van FEANTSA, een door de Europese Commissie gefinancierde organisatie die de ontwikkelingen rond daklozen en daklozenbeleid in Europa volgt, bevindt Nederland zich, net als Frankrijk, Duitsland, Denemarken en Ierland ‘in de kop van het peloton van de daklozenproblematiek’.
Dat geeft te denken. Wie zijn deze mensen, en hoe worden ze geholpen?
Wie zich een dakloze voorstelt, haalt zich waarschijnlijk een man voor de geest, leeftijd moeilijk in te schatten, verweerd gelaat, sporen van verslaving. In het merendeel van de gevallen klopt dat cliché, zo blijkt uit alle tellingen en studies. Daklozen zijn vaak mannen tussen de 30 en de 50 jaar oud, alcoholist, drugsgebruiker, met psychische problemen.
‘Waarbij je dus niet weet of die problemen de kip zijn en de verslaving het ei, of precies andersom’, om met Ellen Eidt, chef van de Bahnhofsmission in Berlijn, te spreken. Deze grote inrichting waar daklozen kunnen eten, douchen en opwarmen, ligt naast Bahnhof Zoo, in de jaren tachtig van de vorige eeuw de biotoop van de jonge heroïneverslaafde Christiane F., schrijver van het autobiografische Wir Kinder vom Bahnhof Zoo.
Onder de viaducten rond het station liggen matrassen, nog steeds worden er veel drugs gedeald en gebruikt. ’s Winters komen er in de Bahnhofsmission zo’n 400 mensen per dag, een doorsnee van de daklozenpopulatie. Eidt, een kordate grijze vrouw, ziet hoe de samenstelling van haar klandizie de afgelopen jaren is veranderd.
Oost-Europeanen, voornamelijk Polen, zijn in Berlijn de grootste nieuwe groep op straat levende daklozen, zo observeerden hulpverleners de afgelopen jaren. Bij de telling mocht niet specifiek naar nationaliteit worden gevraagd, wel gaf de meerderheid van de daklozen aan uit ‘overige EU-landen’ te komen. Ook in Nederland is het aantal Oost-Europese daklozen toegenomen.
Ze komen naar West-Europa om te werken; er geldt immers vrij verkeer van personen. Maar als ze hun baan verliezen of überhaupt geen baan vinden, belanden ze op straat en verdwijnen ze in de dode hoek van de verzorgingsstaat. Ze kunnen meestal geen aanspraak maken op enige vorm van bijstand, dus ook niet op daklozenopvang.
In Amsterdam zijn Oost-Europese daklozen sinds deze winter alleen nog kortstondig welkom in de nachtopvang. Berlijnse liefdadigheidsorganisaties knijpen juist vaak een oogje toe. Toch slapen ook daar de meeste dakloze Polen, Roemenen en Bulgaren buiten.
In Parijs zijn veel op straat slapende daklozen vluchtelingen, meestal uit Afrikaanse landen, soms uit het Midden-Oosten. Papieren hebben ze zelden, recht op een verblijfsvergunning evenmin, vaak omdat ze de beruchte vingerafdruk al in Italië of Griekenland hebben gezet. Anderen willen niet in Frankrijk worden geregistreerd omdat Groot-Brittannië hun einddoel is.
Zij bevolken de tentenkampen aan de stadsranden, die eens in de zoveel tijd door de gemeente worden ontruimd. De meeste bewoners laten zich dan een poos opslokken door de zwarte gaten van de miljoenenstad, om een paar weken later elders hun kamp op te slaan.
Ellen Eidt van de Berliner Stadtmission ziet de laatste jaren ook geregeld mensen die je op straat niet als dakloze zou herkennen aanschuiven voor een warme maaltijd . Het zijn mensen zonder verslaving, soms zelfs met een baan.
Overal in Europa ontstaan de afgelopen jaren zogenaamde ‘economische daklozen’; slachtoffers van de in veel West-Europese landen verschraalde sociale voorzieningen, de tijdelijke contracten zonder sociale zekerheid en de op hol geslagen woningmarkt in veel grote steden. Het zijn mensen met huurschulden, mensen die na hun scheiding geen betaalbaar huis kunnen vinden. Het betreft jongeren, vrouwen, zelfs gezinnen.
In Nederland groeit deze groep zo onstuimig, dat de GGD een paar jaar geleden met een omstreden maatregel op de proppen kwam om de druk op de voorzieningen te verlichten. Daklozen worden gescreend op zelfredzaamheid. Wie wordt aangemerkt als ‘zelfredzame dakloze’ – het klinkt even eufemistisch als een ‘reislustige thuiszitter’ – heeft in de praktijk pech, omdat hij geen aanspraak kan maken op maatschappelijke opvang. Hij moet dus zelf maar zien waar hij slaapt, en hoe hij uit zijn benarde situatie komt.
In een brandbrief aan Mark Rutte waarschuwde de Nationale Ombudsman Reinier van Zutphen afgelopen najaar dat hij steeds vaker signalen krijgt ‘van mensen die niet zelfredzaam zijn, maar toch geen toegang krijgen tot de maatschappelijke opvang’.
Idealiter stellen Europese overheden zich hulpverlening aan daklozen ongeveer als volgt voor: een dakloze klopt aan bij een instelling voor noodhulp en komt daarna terecht in een instelling voor langdurige opvang. In de tussentijd worden eventuele verslavingen en schulden aangepakt, zodat de dakloze na ongeveer een half jaar kan uitstromen naar een sociale woning, waar hij in de gaten wordt gehouden door hulpverleners tot hij weer kan meedraaien in de maatschappij. Voilà.
In Nederland gaat het zelden zo, blijkt uit recent onderzoek van de Rekenkamers van de vier grote steden. Van duurzame verbetering, doorstroom of uitstroom is in de meeste gevallen geen sprake.
De lange wachttijden voor een eigen woning zijn de voornaamste oorzaak van de stagnatie; een gevolg van het gebrek aan sociale woningen. Ook in Duitsland en Frankrijk wonen honderdduizenden mensen jarenlang in opvangcentra terwijl ze weinig kans hebben op een eigen huis. Cijfers over het aantal daklozen dat succesvol re-integreert zijn in geen van de drie landen beschikbaar.
En toch bestaat er in bijna alle Europese landen een pilotproject dat hoopvolle resultaten oplevert. Het heet Housing First en komt oorspronkelijk uit de VS en Canada. De opzet is simpel: je geeft daklozen, verslaafd of niet, eerst een eigen huis. Daarna ga je kijken wat er aan andere problematiek moet worden opgelost.
De huur wordt, zolang nodig, betaald door de overheid of een liefdadigheidsinstelling, die ook regelmatig een sociaal werker stuurt. Minstens 80 procent van de daklozen die op deze manier een eigen huis krijgt, blijft daar langdurig wonen, raakt verankerd in de buurt en daardoor in de maatschappij. In Finland is het aantal daklozen met dank aan Housing First teruggelopen van 19 duizend naar 5.000, van wie er nog maar 200 op straat leven.
Maar hoe komt het dat er in de rest van de EU, het collectieve enthousiasme ten spijt, nog maar enkele tienduizenden Housing First-woningen bestaan? Freek Spinnewijn van FEANTSA denkt dat instellingen aanhikken tegen de transitie die dat teweegbrengt. Met het huidige systeem van langdurige opvang zijn in landen als Duitsland en Frankrijk miljarden gemoeid. Er zijn veel banen aan verbonden. Maar ook hier is het grootste obstakel de huizenmarkt. Bouw maar eens een paar duizend sociale huurwoningen, geoormerkt voor ex-daklozen, in een stad met Amsterdamse huizenprijzen.
Natuurlijk zijn daar creatieve oplossingen voor te bedenken. In Amsterdam loopt sinds een paar jaar het kleinschalige project Onder de pannen, een initiatief waarmee mensen een kamer in hun huis aan een dakloze kunnen verhuren.
Maar er speelt meer dan alleen praktische bezwaren. Spinnewijn constateert ook een gebrek aan politieke wil om het dak- en thuislozenprobleem echt op te lossen. De meeste beleidsmakers zijn tevreden als daklozen worden ‘gemanaged.’ Als ze niet te zichtbaar zijn en er ’s winters niemand bevriest, is het wel best.
Daklozen zijn geen sexy protagonisten voor een politieke of publieke campagne, zegt Spinnewijn. Retorisch: ‘Hoe realistisch is het dat Mark Rutte binnenkort met veel tromgeroffel een campagne lanceert om dakloosheid te bestrijden?’
Brussel loopt ook niet echt warm voor de daklozenproblematiek. Dat buitenslapers uit Oost-Europa een direct gevolg zijn van het vrije personenverkeer in de EU, vergeten ze er liever. ‘Bij Eurostat heb je statistieken over alle soorten vis die er in de Europese zeeën rondzwemt, maar er bestaat geen enkele statistiek over daklozen.’
Dat zie je ook terug in de vlaag media-aandacht die er in Frankrijk en Duitsland was rond de tellingen: de meeste bijdragen gaan over atypische daklozen, vrouwen, of over mensen die ’s nachts in de noodopvang slapen maar ’s morgens wel op tijd naar hun werk gaan – zij die in Nederland als zelfredzaam worden bestempeld. Deze daklozen wekken mededogen bij mensen die wel een plek hebben om thuis te komen. Mannen van middelbare leeftijd met een alcoholprobleem doen dat meestal niet.
Reportage Daklozen ParijsDaklozen tellen in Parijs: ‘Waar slaapt u vannacht?’
‘Lastig, heel lastig’, fluistert Gwenaëlle Gontier terwijl ze knikt naar een man die in het schijnsel van de straatverlichting een sandwich zit te eten. Normaal gesproken niets alarmerends, maar zijn bagage (twee volgestouwde plastic tassen) en het tijdstip (bijna middernacht) brengen de 38-jarige onderwijzeres aan het twijfelen.
‘Wat denken jullie? Misschien zit hij wel gewoon rustig zijn broodje te eten en gaat hij daarna naar huis.’
Gontier is een van de 1.700 vrijwilligers die meedoen aan de Nuit de la Solidarité, een daklozentelling in Parijs. Tijdens een twee uur durende cursus heeft ze geleerd dat je geen slapende daklozen moet wakker maken, niet zomaar tentjes moet openritsen en daklozen nooit moet tutoyeren. Maar waaraan zie je of een potentiële dakloze daadwerkelijk dakloos is?
Ze besluit het even aan te kijken. ‘We komen hier straks weer langs. Als hij er dan nog zit, spreken we hem aan.’
In zekere zin horen daklozen bij Parijs. Van verlopen oudere clochards die in al dan niet beschonken toestand om kleingeld vragen, kijkt geen Parijzenaar op. Iedere wijk, elke straathoek haast, heeft zijn eigen buurtzwerver. De stad heeft relatief veel voorzieningen voor daklozen en trekt hen dan ook als een magneet aan, vanuit heel Frankrijk en ver daarbuiten.
Maar het aantal ‘SDF’ (sans domicile fixe, ‘zonder vaste woning’) is de afgelopen decennia zienderogen toegenomen. ‘Hele families in tentjes of onder viaducten, dat zag je vroeger niet’, zegt Gontier.
In navolging van New York introduceerde Parijs twee jaar geleden een jaarlijkse daklozentelling. Gewapend met enquêteformulieren en zaklampen en gehuld in lichtblauwe hesjes trekken 400 equipes – elk bestaande uit drie à vier vrijwilligers en een professionele begeleider – door de nachtelijke straten. Ook in parken, parkeergarages en metrostations wordt geteld, zij het niet door vrijwilligers.
Het totale aantal getelde daklozen – dit jaar 3.552, ietsje minder dan vorig jaar – zegt niet zo veel; willekeurige factoren als het weer kunnen de telling beïnvloeden. De gemeente hoopt vooral de specifieke noden van de personnes en situation de rue in kaart te brengen. In één opzicht is het project in elk geval een succes: er meldden zich zoveel vrijwilligers aan dat de gemeente mensen moest teleurstellen.
‘Hebben we deze straat nou al gehad?’ Groepsleider en sociaal werker Fany Piesseau (49) tuurt naar het kaartje van ‘haar’ gebied, een relatief arme buurt in het noordoosten van de stad. Om doublures te voorkomen moeten de tellers zich nauwgezet aan de voorgeschreven route houden.
Piesseau was aanvankelijk sceptisch. Mensen tellen alsof het tuinvogels betreft, dat klonk bedenkelijk. Maar toen ze zag dat de gemeente de uitkomsten van de eerste telling gebruikte voor concrete beleidsmaatregelen, zoals meer opvanglocaties voor vrouwen, ging ze overstag.
Voor de dichte rolluiken van een beautysalon zit een man met een thermomuts en twee jassen over elkaar op een betonnen paaltje. Als Gontier hem vraagt waar hij de nacht gaat doorbrengen, kijkt hij haar glazig aan. ‘English?’ De man knikt. Hij komt uit Bangladesh en is via Italië in Frankrijk beland, vertelt hij in gebroken Engels. Het tentenkamp waar hij verbleef is drie dagen geleden door de politie ontruimd. Sindsdien zwerft hij door de stad.
‘Weet u waar u zich kunt wassen?’, vraagt Gontier in het Frans. Ze wrijft haar handen over elkaar, alsof ze zich wast. ‘Wash?’
Hoeveel sans-papiers, ongedocumenteerde asielzoekers, er onder de Parijse daklozen zijn, blijft onbekend. De enquêtes worden anoniem afgenomen; naar afkomst wordt niet gevraagd. De leeftijd en het geslacht van de ondervraagde daklozen wordt wel genoteerd. De eerste telling bracht aan het licht dat het aantal vrouwen op straat veel hoger is dan voordien werd aangenomen. Waar Insee (Institut national de la statistique et des études économiques) uitging van 2 procent, bleek in werkelijkheid 12 procent van de daklozenpopulatie uit vrouwen te bestaan.
Veel hulporganisaties vinden dat de gemeente Parijs lang te weinig deed voor ‘de vergetenen van de Republiek’. Inmiddels is er aan goede bedoelingen – en een wirwar aan ‘actieplannen’, ‘structuren’ en ‘speerpunten’ – geen gebrek. Toch is het aantal mensen op straat niet teruggedrongen. ‘We doen van alles, en kennelijk toch niet genoeg’, zegt Piesseau.
Waar hij behoefte aan heeft? De 38-jarige Stéphane moet er lang over nadenken. Sinds oktober is hij dakloos. In de opvang waar hij belandde, werd al na één nacht zijn rugzak gejat. Sindsdien woont hij in een eenpersoonstentje op een smalle modderstrook, omringd door verfomfaaide plastic tassen, platgetrapte bierblikken en natgeregende slaapzakken. Voor de tent ligt een crackpijpje.
Stéphane heeft af en toe moeite om aan voldoende eten te komen, vertelt hij schoorvoetend. Nadat hij drie keer beleefd heeft afgeslagen, neemt hij het verpakte Madeleine-cakeje aan dat Gontier hem aanbiedt.
Verder heeft hij niets te klagen. Nee, geen last van jongeren in de buurt. En hij slaapt ook prima (‘daar heb ik wat voor, mevrouw’). Of hij verder nog iets zou willen? Tja, een huis, zegt Stéphane lachend. En beetje geld zou ook niet verkeerd zijn. ‘Maar dit is de straat, hè. Hier heb je niet veel te willen.’
Portretten dakloos in Amsterdam, Berlijn en Parijs
‘Bijna mijn hele uitkering gaat op aan kost en inwoning’
Chahid Aaddi (50) Amsterdam
‘Hoofdzaak is dat je een groep hebt waar je bij hoort’
Anja (33), Berlijn
‘Na de dood van mijn vrouw deed het pijn alleen thuis te zijn’
Thomas (53), Berlijn
‘Als je op straat leeft, zie je van alles’
Tony (25), Parijs
‘Ik word heel vaak door agenten weggestuurd’
Omar (32), Parijs
‘Het besef dat je dakloos bent, beheerst je gedachten’
Stephan (34), Amsterdam
Half december stond hij ineens op straat na de breuk met zijn vriendin. De woning is eigendom van de vader van de vriendin. ‘Daar sta je dan’, blikt de meubelmaker terug, vanuit zijn werkplaats in Amsterdam-oost. ‘Ik heb een bootje. Daar heb ik de eerste paar nachten geslapen. Geen verwarming. Niet te doen.’
Daarna werd het ‘van bank tot bank hoppen’ bij vrienden. Te kort ingeschreven staan bij Woningnet, particuliere verhuurders vragen idiote bedragen en vinden zijn inkomsten te laag, dan is ineens de woningschaarste heel tastbaar. ‘Ik bleef wel werken, ben eigen baas, maar het besef dat je dakloos bent blijft je beheersen.’
Na vergeefse pogingen om iets tijdelijks te vinden (‘Antikraak heb je ook al bijna niet meer’), googelde hij toch maar de woorden ‘dakloos’ en ‘hulp’ . ‘Ik moest wel. Bij dakloos past zo’n beeld van een probleemgeval, iemand die niet voor zichzelf kan zorgen. Daar moet je je overheen zetten.’
Nu is hij plots ‘cliënt’ van de Regenboog Groep, een maatschappelijk organisatie die zich inspant voor ‘kwetsbare Amsterdammers’. Niet nadat hij, zo is de procedure,
lees verder >>> https://www.volkskrant.nl/kijkverder/v/2020/hoe-helpt-europa-zijn-daklozen~v90876/
Door Marcel van Lieshout