De hulp aan de jeugd werd door de decentralisatie inderdaad laagdrempeliger, maar toen slibde het hele systeem dicht.
Raoul du Pré 15 mei 2022, 19:39
Wie zich afvraagt wat er mis is met de jeugdzorg in Nederland, heeft aan één blik op de cijfers genoeg. In 1997 deed 1 op de 27 kinderen een beroep op professionele hulp, nu is dat 1 op de 7. Dat is 13 procent van alle jongeren, zo heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek geturfd. De uitgaven stegen van 3,6 miljard euro in 2015 naar 5,6 miljard nu.
Tenzij de diagnose is dat in 1997 een hele generatie opgroeide onder totale verwaarlozing – en die diagnose stelt niemand – kan de conclusie alleen zijn dat er iets mis is gegaan met het stelsel.
Een optimist zou kunnen volhouden dat de decentralisatie van de jeugdzorg door het tweede kabinet-Rutte een groot succes is. Het idee was dat gemeenten jeugd met problemen veel beter zouden weten te vinden. Dat is inderdaad gelukt.
Helaas is dat wel deels het gevolg van het enorm gegroeide circuit van (semi-)professionele jeugdhulpverleners die bij gemeenten een makkelijke ingang hebben gevonden. Het gaat vaak om lichte jeugdzorg waarvan het effect in veel gevallen niet valt aan te tonen, maar die het stelsel wel zo doet dichtslibben dat er voor de écht complexe en spoedeisende gevallen enorme wachtlijsten zijn ontstaan.
Daarnaast is de bureaucratie ontembaar toegenomen, als gevolg van de halfslachtige decentralisering van 2015. De gemeenten kregen wel de taken, maar het plan om ze te dwingen tot intensieve samenwerking in vijf landsdelen, kwam al snel te vervallen. De jeugdzorginstellingen behoren tot de gedupeerden, omdat zij nu apart zaken moeten doen met al die gemeenten, die allemaal eigen soorten rekeningen, betalingscodes en verantwoordingsmethoden hanteren. Al in 2016 bleken de administratieve kosten met ruim 10 procent toegenomen. Het aantal boekhouders groeide explosief, ten koste van het aantal hulpverleners.
lees verder >>>